+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Romeinen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 52 %
Rom. 14
14:1 Aanvaard 1) degene die zwak in het geloof is,
zonder meningen te kritiseren.
2 De één gelooft alles te mogen eten,
maar de zwakke (in geloof) eet (alleen) plantaardig.
3 Wie (alles) eet moet niet neerkijken op degene die niet (alles) eet.
Maar wie niet (alles) eet moet degene die dat wel doet niet oordelen,
want God heeft hem aanvaard.
4 Wie ben je wel dat je oordeelt over de slaaf van iemand anders?
Of hij staat of valt gaat zijn eigen heer aan.
Hij zal staande gehouden worden, want de heer heeft het vermogen
hem te doen staan.
5 De één vindt de ene dag belangrijker dan de andere,
voor de ander zijn ze alle gelijk.
Laat ieder van zijn eigen opvatting overtuigd zijn.
6 Wie hecht aan een bepaalde dag,
laat hij daaraan hechten voor de Heer.
Wie eet, eet voor de Heer,
want hij zegt God dank.
Ook wie niet eet: het is voor de Heer dat hij niet eet.
Ook hij zegt God dank.
7 Immers, niemand van ons leeft voor zichzelf,
en niemand sterft voor zichzelf.
8 Wanneer wij leven, leven wij voor de Heer,
wanneer wij sterven, sterven wij voor de Heer.
Of wij nu leven of sterven, wij zijn van de Heer.
9 Want hiervoor is Christus gestorven en levend geworden
om heer te zijn over doden en levenden.
10 Gij, wat oordeelt gij uw broeder?
En gij, wat kijkt gij op uw broeder neer?
Allen zullen wij toch gesteld worden voor de rechterstoel van God!
11 Want er staat geschreven: Ik leef, zegt de Heer.
Voor mij zal buigen elke knie en elke tong zal God prijzen.
12 Ieder van ons zal zich toch zelf voor God verantwoorden!
13 Laten wij elkaar niet langer oordelen,
maar let er liever op je broeder geen aanstoot of ergernis te geven.
14 Ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus
dat niets onrein is van zichzelf,
maar voor degene die denkt dat iets onrein is,
voor hém is het onrein.
15 Indien uw broeder vanwege voedsel verdriet heeft,
wandelt u niet meer in liefde.
Richt niet hem door uw eten te gronde
voor wie Christus gestorven is.
16 Laat het goede van u niet tot laster worden.
17 Het koningschap van God bestaat toch niet uit eten of drinken,
maar uit gerechtigheid en vrede en vreugde
in de Heilige Geest!
18 Immers, wie daarin Christus dient
is welgevallig voor God
en geëerd bij mensen.
19 Laten wij dus najagen wat de vrede dient
en datgene wat tot opbouw is voor elkaar.
20 Maak niet vanwege eten het werk van God kapot.
Alles is wel rein,
maar dat is een kwaad voor een mens wiens eten aanstoot geeft.
21 Het is goed geen vlees te eten
of wijn te drinken,
noch iets waaraan uw broeder aanstoot neemt.
22 Gij, houd het geloof dat gij hebt voor u zelf
voor het aangezicht van God.
Zalig is hij die zichzelf niet oordeelt
in wat hij goedkeurt.
23 Wie er een punt van maakt wanneer hij eet
die is veroordeeld, want dat is niet uit geloof.
Alles wat niet uit geloof is mist doel.

1vertaling van Jaap Goorhuis